Neem eens een vluchteling in huis
KANTTEKENINGEN
We hadden haar ruim een jaar geleden leren kennen. De tijd om als erkende vluchteling een woning te vinden was toen verstreken. Via het CAW[1] was ze in een vluchthuis voor vrouwen terechtgekomen. Tijdens een receptie naar aanleiding van een tentoonstelling, werd mijn vrouw aan de mouw getrokken: of ze niet mee wilde zoeken naar een betaalbaar onderkomen voor Hanan[2], een talentvolle en gemotiveerde jonge vrouw uit Jemen. Geen eenvoudige opdracht gezien de schaarste op de sociale woningmarkt. Maar na enig zoeken lukte het. Een wat verouderd appartementje met enkele mankementen, maar goed gelegen voor wie zich met het openbaar vervoer verplaatst. We staken een handje toe om er met meubilair en andere benodigdheden een leefbare plek van te maken. De eerste maanden hadden we nog geregeld contact, maar stilaan verwaterde dat. Na een tijdje kwamen we erachter dat ze het moeilijk had alleen op haar stekje. Ze was vermagerd: zonder gezelschap had ze geen trek in eten. Uiteindelijk vond ze soelaas bij een Palestijnse vriend: hij had nog een kamer vrij. Ze mocht er in zijn huis mee aanschuiven aan tafel en met een gedeeld onderkomen kon ze besparen op de verwarmingskosten van haar appartement. Zo groeide de idee dat ze die eigen woonst niet echt nodig had. De voorlopige oplossing mocht voor haar nog even duren. Ze zegde haar oorspronkelijke huurovereenkomst op.
[1] Centrum Algemeen Welzijnswerk
[2] Hanan is een schuilnaam.
Net toen alles getekend was, kwam er een kink in de kabel. De Palestijnse vriend bleek een vriendin te hebben en die wilde nu plots zelf bij hem gaan inwonen. Gevolg: van de ene dag op de andere stond Hanan op straat. Een week eerder had mijn vrouw nog een lange babbel met haar gehad. Dat ze toch nog eens goed moest nadenken, of de situatie wel te vertrouwen was … Toen we haar enkele dagen later aan de telefoon kregen, werd meteen duidelijk dat onze achterdocht gegrond was: ze had die nacht buiten doorgebracht, tegen het portaal van de kerk.
Toen ik hoorde wat er aan de hand was, ging bij mij een alarm af. Ik keek naar mijn vrouw. Zij is al jaren betrokken bij de vluchtelingenwerking in onze gemeente. Ze steekt daar nogal wat tijd in en ze doet dat met hart en ziel. Maar nu dacht ik dat ik een grens moest trekken, een rode lijn. Zoals op zoveel plaatsen waar de kinderen het huis uit zijn, zijn er ook bij ons wel enkele kamers vrij … Ik voelde aan wat er zou kunnen gebeuren. Maar voor mij is er een verschil tussen mensen helpen en hun problemen importeren in je eigen leven. Hanan had toch beter moeten weten. Bovendien zijn er diensten die zich met dergelijke noodgevallen bezighouden. Wíj moesten toch niet álle maatschappelijke problemen oplossen … Het irriteerde me dat ik werd afgeleid van mijn werk: ik legde op dat ogenblik de laatste hand aan een tekst over Madeleine Delbrêl en de kracht van kleine stukjes liefde. Tot mijn vrouw me met ingehouden stem vroeg: ‘Wat zou zij gedaan hebben?’ … Die avond is Hanan bij ons ingetrokken.
Als wij haar tot na het weekend wilden opvangen, zo werd ons gezegd, zou zij naar de daklozenopvang kunnen. Vanaf maandag was daar weer een plek vrij. Ze mocht er dan drie weken blijven, de nodige tijd om verder te zoeken naar een studio of appartementje. Een vooruitzicht dat onze opdracht een stuk lichter maakte. Het was maar voor even. Plots voelde de deur voor haar openzetten ook als een bevrijding: de beklemmende gedachte iemand in hoge nood in de steek te laten viel weg. In de plaats kwam de warme adem van gastvrijheid. Ons gezichtsveld werd verruimd. We leerden waar Jemen zich situeert op het wereldtoneel en maakten kennis met een charmante, discrete, leergierige persoon die, zo merkten we al snel, gretig gebruikmaakte van de situatie om haar Nederlands bij te schaven. Iemand ook die een zwaar koffer met problemen meezeulde. Maar daarover wilde ze het nu niet hebben. Dat was voor later als er meer rust zou zijn in haar hoofd.
Na het weekend keken we met gemengde gevoelens toe hoe ze weer vertrok. Met pak en zak. Voor nog eens drie weken noodopvang, zonder enige garantie op een oplossing. Wat duidelijk werd toen er na het verstrijken van die periode, nog steeds geen uitzicht was op een woonst en evenmin op langdurige opvang. We kregen telefoon van het OCMW. Of we nog eens konden depanneren. Dit keer aarzelden we niet meer. Nu zou ze bij ons blijven tot we onderdak voor haar hadden gevonden.
We zijn nu bijna tien weken verder. Hanan volgt een cursus voor anderstaligen voorafgaand aan de opleiding zorgkunde. ’s Morgens om zeven uur is ze al de deur uit om de trein te nemen en ’s avonds komt ze tussen zes en zeven weer thuis. Aan de binnenkant van de deur op haar kamer hangen post-its met woorden als neonatologie, oncologie, geriatrie, … Kwestie van de medische terminologie onder de knie te krijgen. Geen simpele opdracht voor wie in een Arabisch taalbad is opgegroeid. ’s Nachts staat ze geregeld op om cursussen door te nemen en testen voor te bereiden. Want ze wil en zal verpleegkundige worden.
Haar lessen en de opdrachten die ze moet uitvoeren zijn standaardgespreksonderwerpen geworden bij het avondeten. Het gebeurt dat we om halfnegen nog aan tafel zitten. Maar geleidelijk aan, altijd in het Nederlands als enige taal die ons verbindt, raken we ook aan gevoelige onderwerpen: haar onwaarschijnlijke reisverhaal, hoe ze in Jemen, een land in oorlog, in het zwart gekleed met nikab[1], niet de vrouw kon zijn die ze wil zijn, over de pijn van de breuk met haar familie, hoe zij aankijkt tegen de gruwel in Gaza, hoe anders het tv-journaal hier oogt in vergelijking met wat El Jazeera de wereld instuurt …
Gelukkig gloort voor Hanan zelf sinds kort licht aan de einder. Van een immo-kantoor kregen we de bevestiging dat er voor haar een bescheiden appartementje vrijkomt, amper enkele straten hier vandaan. Ze is al gaan kijken en verheugt er zich op. Over enkele weken kan ze ernaartoe. We hebben afgesproken dat we contact zullen houden. Ik denk dat we haar gaan missen.
Guido CAERTS
[1] Sluier die het gezicht bedekt en enkel de ogen vrijlaat.